Wetenschapsagenda Amsterdam UMC 10 t/m 12 mei 2021
Maandag 10 mei
Promotie (VU), 13.45 u, online
Adinda Mieras: Goede keuze voor behandeling in laatste levensfase
Adinda Mieras onderzocht de doelen van patiënten met uitgezaaide longkanker en hun artsen bij het starten van een systemische behandeling in de laatste levensfase. Deze behandelingen kunnen symptomen verminderen en het leven verlengen maar hebben ook veel bijwerkingen en hinderen patiënten in het voorbereiden op de dood. Patiënten en artsen gaven behandeldoelen als: ‘kwaliteit van leven’ (45%; 72%), ‘langer leven’ (45%; 55%), ‘verminderen van de tumor’ (39%; 66%) en ‘genezing’ (19%; 2%). De meeste patiënten en artsen vonden achteraf dat ze een juiste behandelkeuze hadden gemaakt, zelfs wanneer de behandeldoelen niet werden behaald. Het blijkt dat een goede keuze voor de behandeling te maken heeft met het gevoel van ‘iets doen’ tegen de ziekte. Op basis van dit onderzoek adviseert Mieras regelmatige communicatie tussen arts en patiënt gedurende de ziekte om de behandeldoelen en de haalbaarheid hiervan te bespreken. Naast systemische behandelingen is er ook de mogelijkheid om palliatieve zorg aan te bieden. Deze zorg richt zich op de lichamelijke, sociale en psychische behoeften van de patiënt. Dit kan zeker ook gezien worden als ‘iets doen’ tegen de ziekte.
Treating metastatic lung cancer at the end of life: Treatment incidence, treatment goals and views in hindsight
Woensdag 12 mei
Promotie (UvA), 10.00 uur, online
Josefien Breedvelt: Risico op terugval na eerdere depressie verkleinen
Het risico op terugval na een eerdere depressie wordt het meest verkleind door het gebruik van antidepressiva aan te vullen met een psychologische behandeling. Dit is vooral relevant voor patiënten die al antidepressiva slikken en terugval willen voorkomen. Dat is een van de conclusies van Breedvelt, die uitzocht of meerdere strategieën mogelijk zijn om het ontstaan en de terugval van depressie en angst te voorkomen.
Breedvelt stelt verder dat een psychologische behandeling een alternatief kan zijn voor patiënten die graag willen stoppen met antidepressiva, ongeacht factoren die het risico op terugval verhogen. Risicofactoren zijn bijvoorbeeld het aantal vorige depressies en/of de hoeveelheid depressieve klachten na herstel.
Met de resultaten uit deze studie hebben behandelaren en patiënten meer keuzes voor terugvalpreventie. Breedvelt benadrukt dat onduidelijk is of depressie bij jongvolwassenen daadwerkelijk te voorkomen is. Ze pleit daarom voor een meer terughoudende benadering voordat wordt geïnvesteerd in grootschalige preventieprogramma’s bij deze groep.
Turning prevention into a challenge: Towards a new integrated model of depression prevention.
Woensdag 12 mei
Promotie (VU), 13.45 u, online
Juhan Reimand: Mismatch tussen amyloïd-?-metingen bij alzheimer
Een van de eerste veranderingen in de hersenen bij alzheimer is de stapeling van het eiwit amyloïd-?. Dit gebeurt al tientallen jaren vóór het begin van de eerste symptomen. Er zijn twee manieren om het amyloïd-?-eiwit bij leven te meten: met een hersenscan (PET) of in het hersenvocht (cerebrospinale vloeistof of CSF) met een lumbaalpunctie. Deze methoden worden als inwisselbaar gezien, maar in 10 tot 20% van de gevallen zijn de resultaten tegenstrijdig. Juhan Reimand deed onderzoek naar deze mismatch en de gevolgen hiervan voor klinisch gebruik.
Reimand vond dat de mismatch veroorzaakt wordt door verschillende biologische en methodologische factoren. Ook zag hij dat geïsoleerde pathologie op CSF met een normale PET-scan is geassocieerd met vroege amyloïde-?-pathologie. Dit biedt kansen voor nieuwe studies naar de aller vroegste hersenverandering. Tevens blijkt dat de prognose van patiënten met een afwijkende amyloïd-?-status gunstiger is dan de prognose van patiënten die afwijkingen hebben op zowel PET als CSF. Het onderzoek van Reimand geeft inzicht in ontstaansmechanismen van de ziekte van Alzheimer en verbetert het klinisch gebruik van amyloïde-?-diagnostiek. Zie ook
Discordance between amyloid-? PET and CSF biomarkers: Clinical and pathophysiological consequences